Er waren in het totaal 8 werken die ik presenteerde als stoelen, allemaal van paraffine. Voor alle stoelen heb ik een lichaam als mal gebruikt. Ik smolt de paraffine meestal in een ketel gevuld met water. Het ging er om dat de paraffine niet helemaal vloeibaar was, maar ook niet meer gestold, zodat ik de paraffine-massa met mijn handen uit het water kon scheppen. Bij de eerste stoelen had ik naast de ketel een staketsel van ijzerdraad gezet. Als ik daar klodders paraffine op gooide, bleef het warme, neerdruipende materiaal in het staketsel hangen. Ik gebruikte mijzelf eerst als mal, hing dan over zo’n staketsel heen, greep met één hand klodders paraffine uit de ketel en drukte die tegen mijn borst en benen, waar een deel ogenblikkelijk stolde, terwijl een ander deel langs het staketsel omlaag droop tot het daar bleef hangen of helemaal onderaan alsnog stolde. Het was veel te heet; ik kreeg grote rode plekken op m’n huid. Voor de laatste stoelen heb ik daarom eerst afgietsels van een lichaam gemaakt in gips en daar de paraffine tegenaan gedrukt. Liesbeth van der Zeeuw was het model. Een aantal van deze stoelen stond in verband met het model met de titel Een huis.