Vijf tekeningen, die elk op elkaar aansluiten. Samen vormen zij een panoramisch beeld van een spooremplacement. Ze zijn gemaakt voor de film Diego Rivera in de Sovjet Unie – een computeranimatie.

Twee personages speelden in deze tekeningen een hoofdrol: Diego Rivera en Willi Münzenberg.

In al zijn interviews en voor alle biografieën zweeg Diego Rivera over belangrijke aspecten van zijn bezoek aan de Sovjet Unie in 1928 – het jaar waarin het tienjarig bestaan van de revolutie werd gevierd. Rivera reisde naar Moskou in een coupé met andere gasten, waaronder Willi Münzenberg, Arthur Koestler en Mahatma Ghandi.

Rivera zou dat jaar in Moskou een grote opdracht krijgen, verleend door volkscommissaris Lunacharski, en maakte daarvoor tientallen schetsen. Maar de opdracht is nooit geëffectueerd (ook daar heeft Rivera over gezwegen). Ik weet dat Rivera na zijn bezoek in Moskou ook werd uitgenodigd door Mikhail Boitchuk. Boitchuk was een Oekraïense kunstenaar die met zijn leerlingen fresco’s zou maken in Rivera’s stijl. Boitchuk en zijn kring deden dat heel goed: hun fresco’s zien er op de resterende foto’s beter uit dan andere Sovjet-kunst uit die dagen – beter dan het Sovjet Realisme dat inmiddels gangbaar was geworden en zo vreselijk moeilijk verteerbaar is. Maar het werk van Boitchuk en zijn school werd er spoedig van verdacht een Oekraïens nationalisme te vertegenwoordigen. Toen in de jaren dertig de terreur volgde en in de Oekraïne duizenden boeren stierven door honger (de holodomor; een honger die ontstond doordat, juist in jaren van misoogst, alle graan door de Sovjets werd ingenomen – een actie onder verantwoordelijkheid van Lazar Kaganovich, Stalins linkerhand) – toen duizenden Oekraïense boeren stierven door honger, werden de fresco’s in Oekraïne van de muren gebikt.

Bizar is overigens ook het volgende: Rivera werd, terug in Mexico, beschermer van Trotski. Trotski werd vermoord in 1940 in Rivera’s huis, in opdracht van Stalin. Voor deze beslissende aanslag was er echter ook al een mislukte aanslag op Trotski gepleegd door een groep Stalin-aanhangers. In die groep zat een andere vermaarde Mexicaanse muralist: David Alfaro Siqueiros. Siqueiros was ooit Rivera’s schilderbroeder geweest, maar later diens concurrent.
Na de oorlog probeerde Rivera lid te worden van de Mexicaanse communistische kunstenaarsbond, maar deze bond bleef Stalinistisch – en dus fel anti-Trotskistisch. Rivera is daar in zijn autobiografische vertellingen heel halfslachtig over: hij verkoopt zich steeds als communist – als communist-zondermeer – en doet ons voorkomen dat de geschiedenis met Trotski hem maar was overkomen.
Om als kunstenaar lid te kunnen worden moest hij aankloppen bij de voorzitter van de communistische kunstenaarsbond. En dat was David Alfaro Siqueiros, de man die medeplichtig was aan de mislukte aanslag op Trotski. Siqueiros was een operettefiguur; iemand die zijn daden zag als de spil waar de wereld om draait; een nog operette-achtiger versie van de operette die Rivera zelf al van zijn leven maakte. Siqueiros bleef Rivera heel lang weigeren; Rivera was immers Trotskist.
Wat zou Rivera toch bewogen hebben? Wat zou deze man, die zich zo succesvol had weten te poneren als de superheld van het muralisme – wat zou deze man hebben bewogen zich door Siqueiros zo te laten kleineren?

Hoe in 1928 het bezoek aan de Sovjet Unie afliep, dat Rivera opdracht kreeg een wandschildering te maken, maar dat de Russen de uitvoering bleven dwarsbomen zodat deze er nooit zou komen, dat hij een bezoek zou brengen aan de Oekraïne – dat alles komt ook in de recentere Rivera-biografieën niet voor (zie bijv. Patrick Marnham, Dreaming with his Eyes OpenA Life of Diego Rivera, 1996). Rivera’s opdracht voor de wandschildering werd alleen genoemd in exotische bronnen – bronnen als het Oostduitse boek dat in 1956 verscheen bij Rivera’s bezoek aan de DDR: Hans F. Secker, Diego Rivera (Dresden 1957) pp 140-143. Ik kwam deze feiten eerder op het spoor via Wolfgang Kießling, Viva Mexico. Brücken nach Mexiko. Tradition einer Freundschaft (Berlijn (Oost-; DDR), 1989) en Matthew Cullerne Bown, Art under Stalin (Oxford, 1991).